dinsdag 11 december 2018

Alex Ollé met Oedipe in Amsterdam (****)

Sophie Koch als Jocaste
©Monika Rittershaus|DNO 2018
L'HOMME, PLUS FORT QUE LE DESTIN !

Is George Enescu’s Oedipe werkelijk één van die onontgonnen meesterwerken van de 20e eeuw ? Noch Ulrich Schreiber, noch Udo Bermbach verspillen er één woord aan in hun respectievelijke compendia van de twintigste-eeuwse opera. Musicoloog Harry Halbreich, die de begeleidende tekst schreef bij de EMI-opname van de opera (1989) o.l.v. Laurence Foster (met José Van Dam als Oedipe), meent van wel en noemt Oedipe in één adem met “Pelléas et Mélisande”, Wozzeck, Lulu en “Die Soldaten”. Halbreich breekt wel vaker een lans voor de 20e-eeuwse opera maar hier ga ik niet mee akkoord. Er is geen enkele vocale of orkestrale passage in het werk dat kan wedijveren met de hoogtepunten van hoger geciteerde werken. Tevergeefs ga je op zoek naar de vonk van het geniale tijdens deze twee en een half uur durend helletocht met zijn rustig voortkabbelende finale.

Het komt wel vaker voor dat minder gespeelde opera’s hun ideale vormgeving lijken te vinden op de scène. Meestal is dat omdat er nog geen scenisch referentiekader voorhanden is. Anders uitgedrukt: Alex Ollé en Valentina Carrasco laten Enescu boven zijn soortelijk gewicht als operacomponist uitstijgen middels een knappe enscenering die velen lijkt te verleiden tot de opinie dat het hier om een ruwe diamant gaat. Of deze co-productie met Brussel (2011) en Londen (2017), een renaissance van het werk zal inzetten, zoals we dat de afgelopen jaren met “Die Soldaten” hebben meegemaakt, durf ik te betwijfelen.

Enescu’s toonspraak in Oedipe staat met één been in de Wagneriaanse romantiek en met het andere been in de postromantiek van Claude Debussy en Paul Dukas. Het is een weerbarstige partituur, vol onderhuids geweld dat met een aan Richard Strauss herinnerende gewelddadigheid af en toe in fff-passages losbarst, zoals tijdens de moord op Laïos. De koorpassages overweldigen wel eens door het volume eerder dan door de intensiteit van de muzikale idee. Sommige scènes hebben een pastoraal karakter en het is hierin dat we de Roemeense folklore het meest horen doorklinken, vooral in de langzame weemoedige melodieën of doina’s van de herder. Maar van een kunstige opwaardering die de volksmuziek verheft tot ruggegraat van het werk, zoals we dat bij Bartok of Janacek aantreffen, is hier geen sprake. De aparte kleur van het werk wordt vooral bepaald door dwarsfluiten en piccolo’s, af en toe ook door de altsaxofoon, terwijl de meest noodlotszwangere klanken ontstijgen aan de contrafagot en de onheilspellend resonerende contrabassen. Sommige scènes krijgen filmische accenten alsof het een werk voor Hollywood betrof.

Enescu was een grote Wagnerfan. “Wagner is de meest indrukwekkende onder alle componisten. Zijn chromatiek zit al sinds mijn negende in mijn vlees en bloed: dat te verloochenen zou zijn als het amputeren van één van mijn ledematen”, is één van zijn opmerkelijke uitspraken en hij beweerde de gehele Ring uit het hoofd te kennen. Dat de componist 21 jaar nodig had voor de voltooiing van zijn enige opera lijkt mij er toch op te wijzen dat het werk het resultaat was van veel gewroet eerder dan van goddelijke inspiratie. Ter vergelijking: Wagner levert “Tristan und Isolde” af in minder dan 2 jaar. Parijs krijgt de première in 1936.

Librettist Edmond Fleg had aanvankelijk een werk in gedachten van Ring-achtige proporties. Gelukkig bracht Enescu hem op andere gedachten met deze culinaire parallel: “Doe wat de beste chefs doen. Zet het op de stoof en laat het inkoken”. Zo werd Oedipe een vierakter waarvan het eerste en het vierde bedrijf als proloog en epiloog kunnen worden gezien. Het derde bedrijf volgt het narratief van “Koning Oedipus”, het vierde volgt “Oedipus in Colonus”, beide van Sophocles.

Johan Reuter als Oedipe
©Monika Rittershaus|DNO 2018

Enescu’s Oedipus is geen marionet die de gebeurtenissen ondergaat maar een moedig wezen dat zijn hele leven lang vecht om zich te bevrijden van het hem opgelegde lot. Enescu en Fleg kozen voor een moderne versie van de mythe waarin het humanisme triomfeert over de onrechtvaardigheid van het lot: Oedipus overwint zijn lot en pleit zichzelf vrij van vadermoord en incest op grond van het feit dat beide misdaden niet tot zijn intentie behoorden.

Flegs libretto vertoont ook enkele zwakheden. De enige provocatie voor de moord op Laïos is diens uitroep “Weg jij, slaaf”. Zo blijft de vadermoord een enigszins gratuite moord. In de opera wordt ook niet uitgelegd waarom Creon de blinde Oedipus smeekt om naar Thebe terug te keren en waarom Oedipus dat weigert. Via een profetie weet hij dat hij na zijn dood als “daimon” voorspoed zal brengen aan wie hem opvangt en begraaft. Die gunst wil hij verlenen aan Theseus, de welwillende koning van Athene, dat zich laat kennen als een humane stad met respect voor de menselijke waardigheid.

Het stuk opent met een fameuze coup de théâtre. Het voordoek toont een geschilderd bas-reliëf, een monumentale fries uit de antieke wereld, 4 etages hoog, het hele proscenium bestrijkend. Het is een beeld dat vervolgens naadloos transformeert in zijn driedimensionele vorm en een galerij toont van Thebaanse burgers, versteend in een bewegingslose pose, als beelden van terracotta. Het is het koor en het komt tot leven tijdens de openingshymne voor de nieuwe boreling van Jokaste en Laïos.

Twintig jaar later ontvangt Oedipus zijn pleegmoeder Mérope als therapeute. Na het Freudiaanse zelfonderzoek op zijn Korinthische chaise longue verlaat hij Korinthe voorgoed. "Zu neuen Taten", zeg maar.

Een bommenwerper uit de tweede wereldoorlog daalt neer uit de toneeltoren voor de Siegfried-achtige scène met de Sfinx. Haar ontwaken zet de propeller in beweging. De Sfinx zelf rijst uit het toestel op als en mix van Tina Turner en een spitfire-piloot. De Sfinx heeft de origineelste muziek in het stuk maar ik moet bekennen niet erg onder de indruk te zijn geweest van haar hyena-achtige lachbui die het orkest afrondt met een glissando op een zingende zaag. Big deal! Aan het mythische driewegenkruispunt zijn straatwerkers in gele hesjes (!) aan de slag met schoppen, flikkerlichten en verkeerskegels. De windmachine draait op volle toeren, en de chaos is compleet wanneer de (sport?)wagen van Laïos zich aankondigt met oogverblindende koplampen.

De pest in het derde bedrijf is ingeruild voor de gevolgen van een nucleaire ramp. Tiresias moet hemel en aarde bewegen om de blinde tot inzicht te dwingen. Het vierde bedrijf in het Athene van Theseus, bedoeld als catharsis, is gewoon saai. Zelfs in deze finale waarin de held het noodlot heeft overwonnen, het zicht terugkrijgt en na een purifiërende douche lijkt te transfigureren tot een messianistisch personage, badend in een zee van licht, weet de componist geen muziek te bedenken die adequaat gestalte geeft aan deze spirituele verheffing. Zondermeer teleurstellend.

Johan Reuter als Oedipe
©Monika Rittershaus|DNO 2018

Johan Reuter heeft een fraai getimbreerde maar een eerder matig projecterende bariton. Zijn engagement staat niet ter discussie. Eric Halfvarson is een donderende Tiresias en de beste man op het toneel. Goede prestaties ook van Christopher Purves als Creon en Ante Jerkunica als Le Veilleur. Heidi Stober kon mij weinig boeien als Antigone. Toch merkwaardig dat Sophie Koch (Jokaste) en Violetta Urmana (Sfinx) bereid gevonden werden om hun talent te verspillen aan zulke kleine rollen.

Wat Marc Albrecht zo fascineert aan deze partituur is mij een raadsel al mag het duidelijk zijn dat deze complexe partituur met zijn snelle motivische wisselingen voor een dirigent natuurlijk wel een uitdaging vormt. Hij heeft de touwtjes goed in handen en uit de goed gevulde orkestbak, die ook een piano en een harmonium accomodeert, ontstijgen klanken die steeds voldoende helder blijven en zich niet verliezen in ongewenste wolligheid.

Geen opmerkingen: