dinsdag 22 januari 2019

James Robinson met Porgy and Bess in Amsterdam (****)

Adina Aaron (Bess) & Eric Owens (Porgy)
©Matthias Baus

HAPPY DUST AND THE HONEY MAN

“Jazz is not America. It’s a negro product, exploited by the Jews”, vond Edgard Varèse anno 1928. De context waarin hij dat zei is mij niet bekend maar het mag duidelijk zijn dat joodse songwriters als Jerome Kern, George Gershwin, Irving Berlin en Richard Rodgers een grote bijdrage leverden aan het American Songbook en op hun manier een bladzijde schreven van de jazzgeschiedenis. Gershwin werd er schatrijk mee ook al was hij nauwelijks 4 jaar ouder dan Mozart toen hij stierf. Was het berekening of liefde voor de Afro-Amerikaanse cultuur die het idee voor de eerste negeropera in zijn geest deed rijpen? Ik zie weinig redenen om te twijfelen aan het laatste. Immers, Gershwin weigerde het stuk te bezorgen aan de Metropolitan waar het in handen zou komen van met blackface geschminkte blanke zangers, een racistisch en totaal wansmakelijk gebruik van de Minstrels uit die jaren. Om dezelfde reden weigerde hij met de blanke superster Al Jolson te werken. Het spreekt voor Gershwin dat hij het stuk reserveerde voor een exclusief zwarte cast, met inbegrip van het koor, en dat hij dat testamentair liet vastleggen.

Dat het stuk vorig seizoen in het Hongarije van Viktor Orban te zien was met een blanke Hongaarse cast, is een politiek-artistieke keuze die zeker geen navolging verdient. Conservatieve columnisten in Hongarije kloegen de intentie het stuk te reserveren voor een zwarte cast aan als politieke correctheid. Begrijpe wie begrijpen kan: een échte conservatief draagt culturele diversiteit zodanig in het hart dat een blanke cast in “Porgy and Bess” hem volstrekt ondraaglijk zal toeschijnen. “Porgy and Bess”, gecreëerd door een blanke componist en een blanke librettist, is gekleurd door de negritude van de door de scheppers bewust gewilde Afro-Amerikaanse vertolkers. Alles wat het stuk daarvan doet afwijken is complete onzin.

Eva Jessye, de zwarte koorleidster die de première verzorgde in 1935, herinnerde zich: “Gershwin studied a great deal, but I have been black longer than he has. I had a great deal of fun saying that. I was black all day and he wasn’t… But of course, his stuff sounds quite white”. Duke Ellington vond het fraaie muziek maar niet representatief voor het muzikale idioom van Amerikaanse kleurlingen: “It was not the music of Catfish Row nor of any other kind of Negroes”. Was het Gershwin die hem ten tijde van de première van Porgy and Bess aanspoorde om zelf schetsen aan het papier toe te vertrouwen van hoe een échte negeropera dan werkelijk zou moeten klinken? Maar zijn opera Boola, die de culturele geschiedenis van de Afro-Amerikaan zou behandelen, van de vroege dagen van de slavernij tot de shows in Harlem, zou nooit het levenslicht zien.

Deze vroege kritiek op de authenticiteit van Gershwins opera vanuit zwarte artistieke kringen mag verwonderen ook al worden zwarten getoond in archetypische situaties als drugsdealers en verslaafden en gedraagt Porgy zich als een Uncle Tom; de racistische blanken in het stuk mogen enkel blaffen en krijgen geen woord te zingen. Behalve een “slice of life” in het gesegregeerde Amerikaanse Zuiden in het begin van de vorige eeuw, toont het stuk vooral hoe een gemeenschap, opgesloten in een spiraal van armoede, verslaving en geweld tegelijkertijd een verheffende solidariteit aan de dag weet te leggen.

Gershwin heeft zijn oor zeer goed te luisteren gelegd bij de Gullah Negroes van South Carolina. Een gebrek aan authenticiteit kan ik er niet in horen. Het werk van Gershwin zal trouwens een tweede leven krijgen in de handen van latere jazzgrootheden, van Miles Davis tot Albert Ayler. Overigens hoeft een gebrek aan authenticiteit de creatie van een lyrisch meesterwerk niet in de weg te staan. Denk aan het gefantaseerde Spanje in Carmen, aan Verdi’s Egypte in Aida, aan Puccini’s Japan in Madama Butterfly. Want, make no mistake, “Porgy and Bess” is een meesterwerk.

Janai Brugger (Clara) & Donovan Singletary (Jake)
©Matthias Baus

Naar eigen zeggen wilde Gershwin het drama en de romantiek van Carmen combineren met de schoonheid van “Die Meistersinger”. Dat mag klinken als een narcistische hyperbool, het feit is dat “Porgy and Bess” veel meer is dan zijn overbekende hits “Summertime”, “Oh, I got plenty o’ nuttin’” en “It ain’t necessarily so”. Er is de korte maar sprankelende prelude waarvan het thema overgaat op de honky-tonk piano van Jasbo Brown temidden van een uitbundig dansende menigte in de broeierige sfeer van een bordeel. Dat is binnen de operacanon volstrekt origineel en het is een echte doodzonde dat deze scène in Amsterdam gecoupeerd wordt! Er is de aardige spiritual “Roll dem bones” bij het dobbelspel. Met “A woman is a sometime thing” meent Jake ons te kunnen overtuigen dat mannen betere ouders zijn. Serena’s “My man’s gone now” brengt voor het eerst de semi-religieuze sfeer van gospel in het stuk, later opnieuw met “Oh,Doctor Jesus”. Er is de traditionele worksong “Oh, I’m agoin’ out” met het geweldige “It takes a long pull to get there, huh!” dat Jake hoort te zingen alsof hij zich Sam Cooke waant. Met “I hates yo’ struttin’ style” en zijn geweldige lyrics weet Maria Sportin’ Life de daver op het lijf en uit haar kruidenierswinkeltje te jagen. “Bess you is my woman now” houdt goed stand houdt naast de tientallen liefdesduetten uit de operaliteratuur. Er is het fascinerende intermezzo met de straatverkopers van aardbeien, honing en krabbepoten met uit de orkestbak weinig meer dan een pedaalnoot in de piano. Het duet van Bess en Crown op Kittiwah Island is verwant met de finale van Carmen.

Bij dit alles is het enigszins teleurstellend dat een coproductie tussen Londen, Amsterdam en New-York met een volledig Afro-Amerikaanse cast in de hoofdrollen geen authentieker resultaat wist op te leveren. James Robinson is niet de regisseur die het beste uit zijn acteurs weet te halen. Geen enkele van de acteurs smijt zich voor 100% wat wellicht betekent dat deze zangers en zangeressen, gepokt en gemazeld in het Europese operarepertoire, deels hun culturele roots hebben verloren. Zo geraakt de primitieve energie van “Porgy and Bess” enigszins ondergesneeuwd door de professionele gecultiveerdheid van zijn vertolkers. Robinson weet zijn 40-koppige cast in beweging te houden maar de choreografieën van Dianne McIntyre zijn nogal eens ondermaats. Professionele dansers zijn nergens te bespeuren. Is dat de reden waarom de Jasbo Brown scène gecoupeerd werd?

Catfish Row is een fraaie houten constructie, geplaatst op een draaitoneel, met vertrekken zonder wanden, sfeervol uitgelicht door Donald Holder en tijdens de stormscène gehuld in de video-donderwolken van Luke Hall. Porgy wurgt Crown met een spijl uit de trapleuning nadat deze zich wel erg gewillig heeft klaargelegd voor zijn kreupele moordenaar. Het probleem van “Porgy and Bess” is dat het in zijn integrale versie een half uur te lang duurt en dat de finale, muzikaal en dramaturgisch, niet zo erg overtuigt. Gekwetst in zijn mannelijkheid verspeelt Porgy zijn krediet door Crown te vermoorden. En hij is een mooiprater want beweerde hij niet dat hij Bess de vrije keuze zou laten? Toch vertrekt hij tijdens de laatste maten met zijn geitenkarretje naar New York, op zoek naar zijn Bess.

Mark S.Doss (Crown) & Eric Owens (Porgy)
©Matthias Baus

Van Eric Owens verwacht je dat hij als Porgy een betere beurt maakt dan als Alberich. Dat was eigenlijk nauwelijks het geval. Het vibrato is niet zo bijzonder fraai, de zanglijn is soms wat verbrokkeld. De stem klinkt hard en mist een zekere warmte die het personage ten goede zou komen. Adina Aaron als Bess zorgt voor de mooiste momenten in de beide duetten met Porgy en Crown. Haar versie van Summertime sluit ze af met een adembenemend piannissimo. Mark S. Doss is als zanger en acteur te weinig een verleider. Het hele stuk door blijft hij de onsympathieke macho-stukadoor waardoor het steeds moeilijker te vatten is dat Bess voor hem valt. Frederick Ballentine als Sportin’ life heeft een matig projecterende stem en het ware potentieel van zijn showstopper “It ain’t necessarily so” weet hij niet echt te verzilveren. Latonia Moore als Serena is de drijvende spirituele kracht achter de gospelgetinte nummers als “My man’s gone now” en vooral in “Oh, Doctor Jesus”. Donovan Singletary zingt een te afgeborstelde Jake. Janai Brugger levert gave versies af van “Summertime” als zijn vrouw Clara. Chaz'men Williams-Ali is een voortreffelijke Crab Man.

James Gaffigan maakt van het Nederlands Philharmonisch Orkest niet meteen een swingende jazz bigband maar voor de solisten op klarinet en xylofoon is deze voorstelling alleszins een feestje. Maar moest het geluid uit de orkestbak zonodig aangedikt worden met herrie uit de luidsprekers tijdens de stormscène?

Als Peter Gelb oren aan zijn hoofd heeft dan zal hij Jasbo Brown resusciteren en de middelen voorzien voor een échte Broadway choreografie wanneer de produktie volgend seizoen in de Metropolitan te zien zal zijn en wellicht ook in uw Kinepolis-bioscoop.


2 opmerkingen:

Olivier Keegel zei

Goed verhaal.

Jos Hermans zei

I couldn't agree more -:)
Wanneer is uw volgende operette ?