Nog een jaar en dan neemt Marc Albrecht afscheid als chef-dirigent van De Nationale Opera en het Nederlands Philharmonisch Orkest. Die eindstreep verscherpt het besef van wat we hadden, hebben en zullen missen: een geweldige dirigent van individuele Mahlers, contrastrijke Straussen én intelligente, diep doorvoelde Wagners.
Ook in deze Tannhäuser (in de Weense versie, orkestraal de interessantste) bereikt Albrecht met het NedPhO maximale effecten door op de juiste momenten te vertragen, te versnellen, een kopstoot uit te delen of juist kamermuzikaal langs je oor te strelen.
Wagner worstelde met Tannhäuser. Grof gesteld ging het onderwerp hem zo ter harte dat zijn libretto er een ideeëndronken draak van werd, en een versie waar hij écht tevreden over was nooit het daglicht heeft gezien.
Wellust versus orde
Wat Wagner wilde, was het in noten vangen van de polaire aantrekkingskracht van bedwelmende wellust (de wereld van Venus) versus religie, orde en beschaving (Elisabeth). En natuurlijk van het menselijk zwalken tussen beide, belichaamd in de strijd van ridder/ minnezanger/ componist Tannhäuser, die we goddeloos zijn roes zien uitleven (akte 1), met hangende leden zien terugkeren bij Elisabeth (akte 2) om na een pelgrimage (grootse, geweldig gezongen koren) door de dood van Elisabeth van zijn zonden te worden verlost.
Wagner presenteert dat „wonder der genade” aan het slot als een catharsis, met (letterlijk) veel „Heil!” en „Halleluja!”. Maar het blijft onbevredigend. Want het interessante was nou juist dat Elisabeth meer was dan alleen een kuise Madonna, en Venus meer dan alleen een ongenaakbare genotsvorstin. Dat Tannhäuser niet sterft in deze productie, is eigenlijk wel zo redelijk. Had de opera een vierde akte gehad, had dat zo weer de eerste kunnen zijn. Ecce homo.
Regisseur Christof Loy situeert de opera in een chique 19de-eeuwse herensociëteit, waar smokings een flinterdunne beschavingsfaçade blijken, en multifunctionele ballerina’s al tijdens de ouverture ontdekken waar je zo’n barre, concertvleugel of clubfauteuil nog meer voor kunt gebruiken.
Overtuigend bacchanaal
Niet eerder toonde De Nationale Opera zo’n overtuigend bacchanaal, met erecties die in vlees en bloed meedeinen op Wagners noten. Toch is Loys benadering het tegendeel van onsubtiel. Voornoemde ambivalentie van beschaving, godsvrucht én vrouwelijke hoofdpersonages zet hij aan in talloze details, waaraan bijdraagt dat die rollen in Svetlana Aksenova (pure, meisjesachtige Elisabeth) en de ruime, romige mezzo Ekaterina Gubanova geweldig zijn bezet. Dat geldt iets minder voor tenor Daniel Kirch als Tannhäuser: hij heeft tijd nodig om op te warmen, maar voorziet zijn monoloog in de derde akte („Inbrunst im Herzen”) wel van een aantrekkelijke, gloeiende intensiteit.
Sterke kleine rollen zijn er van bas Stephen Milling als Landgraf Hermann (ronkend sonoor) en de fijne bariton Björn Bürger (Wolfram von Eschenbach). Het decor van Johannes Leiacker - een neoklassieke hal die de breedte van het theater slim en fraai uitnut – is een ideaal podium voor het koor van de opera, dat glorieert in zijn monumentale aandeel.