Direct naar artikelinhoud
RecensieOpera

Debussy’s Pelléas et Mélisande wordt wel heel voorzichtig gebracht ★★★☆☆

In de slotakte komt er eindelijk wat orkestraal venijn, en het kamermuzikale slot is prachtig.

Pelléas et Mélisande bij De Nationale OperaBeeld Matthias Baus

Pelléas et Mélisande

Opera

★★★☆☆

Van Claude Debussy, bij De Nationale Opera. Met o.a. het Koninklijk Concertgebouworkest. 

5/6, Nationale Opera & Ballet, Amsterdam. Te zien t/m 27/6.

Wie de synopsis leest van Pelléas et Mélisande, zou zomaar kunnen denken dat de opera van Claude Debussy (1862-1918) over een crime passionnel gaat. Golaud, een prins, ontmoet de verdwaalde Mélisande in een woud. Ze trouwen. Bij thuiskomst voelt Golauds halfbroer Pelléas zich aangetrokken tot Mélisande (pijnlijk!). De verse bruid trekt nogal veel op met haar zwager en laat (oeps) haar trouwring vallen in de Bron der Blinden. Golaud kan het niet meer aan en doodt zijn halfbroer.

Als ze een kind heeft gekregen en in het kraambed dreigt te sterven, vraagt haar man of er nou nog iets is gebeurd tussen haar en Pelléas. Hij blijft haar vragen ‘de waarheid’ te vertellen. Nee, hun liefde was onschuldig, houdt ze vol. En dan sterft ze.

Opgeknipte monoloogjes

Maar het gaat hier niet om wat er gebeurt, maar hoe het gebeurt. Het libretto is afgeleid van de toneeltekst van Maurice Maeterlinck, symbolist en een van de aartsvaders van het moderne theater. Zoals Luc Joosten, dramaturg bij De Nationale Opera (DNO), het zegt: ‘Voor Maeterlinck bezit een oude man die stil op een stoel zit meer tragiek dan Shakespeare of een groots avontuur.’ Alles is geheimzinnig in Pelléas, waarbij de dialogen eigenlijk opgeknipte monoloogjes zijn – echte gesprekken zijn er niet. En, nogmaals Joosten: ‘De enige, waarlijk handelende protagonist in het stuk is een onbekende kracht waaraan alle personages onderworpen zijn.’

Debussy’s muziek verdeelde de critici bij de première 1902 in Parijs. Aria’s zijn er niet. De opera is gevrijwaard van ‘muziek om de muziek’ en de zanglijnen zijn sober, zonder versieringen. Wel krijgt de luisteraar in elkaar schuivende klankvelden voorgeschoteld, noten die geleidelijk aan verkleuren. Het is de enige opera die hij voltooide.

Het stuk had grote invloed, al kan het zijn dat wie bijvoorbeeld Maurice Ravels Daphnis et Chloé (de ‘symphonie chorégraphique’ uit 1912) in zijn oren heeft, Pelléas et Mélisande ervaart als een stuk dat zich wel heel traag ontwikkelt. En wie naar de Holland Festival-productie van Aus Licht (Karlheinz Stockhausen) is geweest, zal even moeten wennen: bij Debussy ontbreekt juist iedere vorm van spektakel.

Een fijn uitgangspunt voor regisseur Olivier Py, wiens nieuwe productie woensdagavond in première ging bij DNO in kader van het Holland Festival.

Als het doek opgaat, zien we tientallen buizen die aan het plafond bevestigd zijn. Het licht (ontwerp: Bertrand Killy) is kil, maar toont vele schakeringen. Knap gedaan. Er verschijnen stellages, die de vorm aannemen van een tribune (decor: Pierre-André Weitz). Ze kunnen uit elkaar worden gereden, blijkt, en dan zijn het huizen, vormen ze een kasteel of doen ze denken aan tralies.

Mals geluid

Er verschijnt een vrouw in een witte jurk. Doorschijnend, dat vindt niemand erg. Het is de tot blondine getransformeerde Elena Tsallagova als Mélisande. Haar stem is rank maar prikkelend, ze is trefzeker en Debussy’s op declamatie gerichte schrijfwijze ligt haar goed. Als Goulod treedt de bariton Brian Mulligan op. Heerlijk mals geluid en hij zingt zijn noten wat minder strak. Paul Appleby als Pelléas, dan hebben we ze maar gehad, mag er ook zijn.

De klankgloed die opstijgt vanuit de orkestbak, wordt veroorzaakt door het Koninklijk Concertgebouworkest (KCO), dat onder leiding staat van Stéphane Denève. In dit seizoen, waarin het aantal sterren bij recensies van KCO-concerten wat minder vaak naar boven uitschoot, waren de door Denève geleide uitvoeringen van Jeanne d’Arc au bûcher (Arthur Honegger) de onvoorziene hoogtepunten.

Maar met Debussy gaat hij wel heel voorzichtig om. Denève is duidelijk voor de zangers en schept ruimte voor de stemmen, maar het orkest klinkt wat timide, terwijl de schoonheid vooral uit de bak moet komen. We krijgen zuiver water, maar er moet een druppel bloed bij. In de slotakte, sowieso veel dynamischer, komt er eindelijk wat orkestraal venijn. Het kamermuzikale slot is prachtig.

Maar visueel? Hoe fraai dat openingsbeeld ook is, hoe goed die mogelijkheden van de stellages ook worden benut: na drie uur ben je daar eerlijk gezegd wel op uitgekeken. De grijstinten, het door metaal weerkaatste ledlicht, vallen best te rijmen met de afstand tussen de personages, maar botsen net te hard met Debussy’s klankkleurenrijkdom.