Direct naar artikelinhoud
MuziekrecensieOpera

Mehta en Minasi zijn de echte sterren in ‘Rodelinda’

De rivaliserende schoonzussen Eduige (Katarina Bradic, in het zwart) en Rodelinda (Lucy Crowe).Beeld Monika Rittershaus/DNO

Na bijna vijftig jaar presenteert De Nationale Opera een nieuwe productie van Händels ‘Rodelinda'. Met een top-dirigent, maar zonder de superzangers die je er voor nodig hebt. Op eentje na dan. 

OperaDe Nationale OperaRodelinda★★★☆☆

De vier beste zangers ter wereld, dat is volgens een beruchte uitspraak alles wat je nodig hebt om van een uitvoering van Verdi's ‘Il trovatore’ een groot succes te maken. Uiteindelijk geldt dat adagium uiteraard voor elke opera, maar helemaal voor ‘Rodelinda’ (1725) van Georg Friedrich Händel. Die schreef het dozijn wonderschone aria’s in dit werk op maat voor drie van de grootste vocalisten van zijn tijd. Londen liep te hoop voor de Italiaanse supersterren Francesca Cuzzoni, Francesco Bernardi en Francesco Borosini. 

Het is bijna vijftig jaar geleden dat De Nationale Opera (DNO) een nieuwe ‘Rodelinda’ presenteerde, en men zette toen vocaal groots in met Joan Sutherland, Huguette Tourangeau en Eric Tappy. Maar de tijden zijn veranderd, evenals de smaak. In de barokmuziek prefereert men tegenwoordig lichtere, meer wendbare stemmen die niet al te veel vibreren. Wie de live-opname met Sutherland uit 1973 beluistert, begrijpt die omslag best. Maar ging er ook niet iets heel waardevols verloren? Verdween met dat overdadige vibrato niet ook het kloppende, warme hart uit Händels humane muziek?

Van de drie supersterren kon DNO er eigenlijk maar eentje leveren. In de 'Rodelinda'-productie van regisseur Claus Guth, al eerder in Madrid, Barcelona, Lyon en Frankfurt te zien, ging Bejun Mehta glorieus met de vocale eer strijken. Hij was het stralende middelpunt in een verder wat kleurloze vocale omgeving. Alles wat deze unieke countertenor aanraakt, verandert als vanzelf in puur goud. Zijn interpretatie van Bertarido, de doodgewaande echtgenoot van Rodelinda, stuurde voortdurend rillingen over de rug. Händel introduceert zijn held pas laat in de opera, maar doet dat dan met  ‘Dove sei, amato bene?’ (Waar ben je teerbeminde?). Een aria van ondraaglijke schoonheid, die van opperste verlangen haast uit z'n voegen barst. Mehta zette de tijd daar even stil, en zijn melancholieke stem drong zich meteen in het hart van de toehoorders.

Crowe raakt het hart niet

Eigenlijk zouden we wat betreft de Rodelinda van Lucy Crowe ook op een dergelijke loftrompet willen blazen, want wat is het timbre van deze Britse sopraan ongehoord mooi. Maar Händel geeft haar zo'n acht verschillende aria’s en duetten te zingen waarmee hij haar door een duizelingwekkend scala aan emoties stuurt. Bij Crowe klonk woede echter gelijk aan verdriet, gelijk aan vreugde, gelijk aan verslagenheid. Op geen enkele manier wist Crowe kleurverschil in haar mooie geluid aan te brengen, waardoor alles eentonig klonk en ze het hart amper raakte. In de vele woede-uitbarstingen kwam Crowe vurig vlammend venijn én volume tekort. Dat ze in een van die felle scènes driftig poten van een gekookte kreeft rukte, veranderde daar niets aan.

Ook tenor Bernard Richter (Grimoaldo) heeft een mooie stem. Maar zijn coloraturen waren verre van ‘schoon’ en klonken te onrustig en te wild. In de kleinere rollen zongen Lawrence Zazzo (Unulfo), Katarina Bradic (Eduige) en Luca Tittoto (Garibaldo) naar behoren, maar geen van hen was top. Er was echter één andere ster op deze avond en dat was dirigent Riccardo Minasi. Hij leidde het in dit repertoire onvolprezen Concerto Köln met händeliaanse meesterhand door de lange partituur. Minasi had een fantastisch oor voor de valbeweging die in deze muziek zit, waardoor al die geniale begeleidingen heerlijk vrij, soepel en gevarieerd klonken. 

Het opengewerkte, witte huis (ontwerp Christian Schmidt) in 'Rodelinda' bij De Nationale Opera.Beeld Monika Rittershaus/DNO

De regie van Guth focust op het jonge kind van Rodelinda en Bertarido. In deze opera is dat een stomme rol, maar Händel gaf deze Longobardische koningszoon eerder al een eigen opera met ‘Flavio’. Het kind is door alle heftige gebeurtenissen - broedermoord, vadermoord, chantage, een verloren vader die ineens blijkt te leven en nog zo wat - zwaar getraumatiseerd. De kleine Flavio maakt gekke tekeningen die via video's uitvergroot worden, en ziet in het opengewerkte witte huis steeds spookachtige figuren opduiken. Het is een interessante en valide visie, maar Guth voert die tot in extremis door. Daardoor gaat die constant met zijn overdreven mimiek aanwezige Flavio (de kleine acteur Fabián Augusto Gómez) irritant op de zenuwen werken. Al na een half uur is het idee ‘uitgewerkt’ en dan moeten we nog drie uur. Gómez is bovendien al die jaren met deze productie meegereisd, waardoor zijn bijdrage er eerder routineus dan spontaan uitziet.

Los daarvan creëert Guth in het draaiende huis verrassende confrontaties en mooie plaatjes. Het duet van het echtpaar aan het slot van de tweede akte is wat dat betreft een verstild hoogtepunt. Ook muzikaal trouwens. Minasi liet hier in het orkest de scherpe dissonanten als diepe dolkstoten klinken. In de orkestbak bleef Händel gelukkig de hele avond fier overeind.

‘Rodelinda’ is nog te zien t/m 28 januari. www.dno.nl