maandag 21 november 2016

Dmitri Tcherniakov met Senza Sangue (***) en Hertog Blauwbaards Burcht (*****) in Hamburg

Angela Denoke als De Vrouw
© Monika Rittershaus

ER SAH MIR IN DIE AUGEN

Het is nog eens burgeroorlog in één of andere Zuid-Amerikaanse bananenrepubliek en de locale dictator is nog maar net van de macht verdreven. Drie rebellen zinnen op wraak, dringen het huis binnen van een militaire arts die zich jarenlang te buiten ging aan folteringen. Hij wordt vermoord samen met zijn zoon. Zijn 11-jarig dochtertje Nina weet zich tijdig te verstoppen in de kelder. Wanneer Pedro, één van de moordenaars, haar schuilplaats ontdekt bij het openen van een kelderluik, wordt hij getroffen door haar blik. Niet langer in staat om haar te verraden laat hij haar ongemoeid. Dit alles is niet te zien in Péter Eötvös' nieuwste opera "Senza Sangue" maar is wel cruciaal voor een goed begrip van de handeling. Enkel het tweede deel van Alessandro Barrico's gelijknamige roman heeft zijn weg gevonden naar de opera. Dat gaat zo : vijftig jaar later ontmoeten beiden mekaar opnieuw. Ze heten nu De Vrouw en De Man. De Vrouw heeft de Man opgezocht om afscheid te kunnen nemen van het verleden. De Man denkt dat zij hem de rekening komt presenteren. Ze kletsen wat, kraken een fles rode wijn en gaan, op verzoek van De Vrouw, samen naar bed. Tijdens de epiloog zien we op de videowand hoe beiden een hotel opzoeken voor een verzoening onder de lakens. Te mooi om waar te zijn? Het Stockholmsyndroom valt niet te onderschatten.

"Senza Sangue" speelt in een niemandsland dat doet denken aan de troosteloze mentale landschappen van Edward Hopper. Links zien we een café met overdekt terras, rechts een traag flikkerend verkeerslicht zonder verkeer. Omstaanders verplaatsen zich in slow motion door Gleb Filshtinsky's mooi uitgelichte ochtendmist.

Eötvös heeft zijn opera uitdrukkelijk geschreven als complement aan Béla Bartóks "Hertog Blauwbaards Burcht". Beide werken zijn geschreven voor een duo met hetzelfde stemtype en de thematiek is gelijkaardig. Ook Judith, Blauwbaards gezellin, moet afdalen in de duistere afgrond van de mannelijk psyche.

Maar "Senza Sangue" gaat nooit onderhuids en is niets meer dan een conversatiestuk. De opdringerige muziek met zijn klare lijn fascineert weliswaar maar zorgt voor weinig dramatische ontwikkeling en de beide zangpartijen zijn geen monumenten van zinnelijkheid. Het is een opera die zich moeilijk zal weten te handhaven in het repertoire. Een dwingende noodzaak om Bartóks meesteropera voortaan aan Eötvös' eenakter te koppelen is er dus niet. "Senza Sangue" is vooral bloedloos theater. En daar kan ook Dmitri Tcherniakov niets aan veranderen.


Claudia Mahnke als Judith, Bálint Szabo als Blauwbaard
© Monika Rittershaus

Het verbindende element tussen beide werken is de hotelkamer. Terwijl de laatste tonen van "Senza Sangue" nog klinken liggen een man en een vrouw op het bed. De man ontwaakt en tracht zich de polsen over te snijden. De vrouw kan het nog net verhinderen. Het is de eerste reddingspoging van de zendingsbewuste Judith.

Door die naadloze koppeling met "Senza Sangue" komt de prachtige proloog van "Blauwbaards Burcht" te vervallen. Dat is jammer maar we krijgen veel in de plaats. Ook deze productie bewijst dat "Blauwbaards Burcht" zijn plaats heeft in het theater en dat concertante uitvoeringen nauwelijks in staat zijn om de helft van het ware potentieel van het werk te ontginnen. Twee jaar geleden, ter gelegenheid van de Antwerpse productie van "Blauwbaards Burcht", schreef ik : "De dramaturgie is statisch en de muziek vraagt niets anders dan dat te respecteren. Een theatrale behandeling heeft bijgevolg voldoende aan een minimale acteursregie, het openen van de deuren is dermate dwingend dat de regisseur nauwelijks een andere keuze heeft dan op zoek te gaan naar een visuele pendant voor de muzikale schildering die zich op dat moment in het orkest afspeelt".

Na Calixto Bieito in Berlijn (Komische Oper, 2014) en deze congeniale productie van Tcherniakov in Hamburg moet ik die stellingname deels herroepen want beide producties zijn echte eye-openers gebleken. Ze focussen allebei op het koppel en laten de beeldenvloed bij het openen van de deuren over aan de verbeelding van de toeschouwer. Wat overblijft is een zeer fysiek theater dat Bartóks licht cerebrale partituur onderdompelt in een bad van theatrale zinnelijkheid. Bartók wordt er telkens echt beter van.

Maakt Blauwbaard aanvankelijk een uitgebluste indruk, bij het openen van de vierde deur neemt hij Judith rechtstaand tegen de kleerkast, niet brutaal maar zacht en met overgave. Het zal Tcherniakov allicht opgevallen zijn hoe Judiths verrukte extase over Blauwbaards geheime bloementuin haast klinkt als een vrouwelijk orgasme. Daarmee is de toon gezet voor het openen van de vijfde deur en het snoeverig etaleren van Blauwbaards rijkdom, gedrenkt in de magistrale C-groot akkoorden en de luister van het orgel. Maar aan alles kleeft bloed en Judith maakt aanstalten om te vertrekken, de rugzak heeft ze reeds om de schouders geslagen.

Tijdens de finale muteren de muren van de hotelkamer tot een videowand. De link met het inmiddels vergeten "Senza Sangue" wordt heel expliciet in herinnering gebracht wanneer we zien hoe de jonge Pedro de elfjarige Nina ontdekt. Vanzelfsprekend was de regisseur slim genoeg om het openen van het kelderluik te synchroniseren met de granieten akkoorden van het openen van de zevende deur. Rest nog een open einde waarbij Judith en Blauwbaard zich samen in een deken wikkelen, de eeuwige nacht in. Grandioos!

Dit was het beste dat ik al van Claudia Mahnke heb gezien. Ze was heel vrouwelijk en doorleefd in haar vertolking. Van haar kan je geloven dat ze haar hoofd heeft verloren op die mysterieuze Blauwbaard. En ze kan dat vocaal onderbouwen met voldoende power en de warme gloed van haar timbre. Met zijn markante bas was Bálint Szabó een passende partner. Angela Denoke als De Vrouw en Sergei Leiferkus als De Man werden door de meeslepende prestatie van dit duo naar de achtergrond verdreven. Van Leiferkus had ik een rauwere stem verwacht. Ondanks zijn leeftijd hield hij goed stand met een nog steeds warme baritonklank.

Péter Eötvös stond voor het orkest en dus oog in oog met zijn eigen muziek. Hij liet het Philharmonisches Staatsorchester Blauwbaard spelen met de extreme dynamiek die het werk vereist. Er vielen ook opmerkelijke solistische momenten te beleven o.a. van de basclarinet.

Tot slot nog dit : grote kunstenaars voelen doorgaans de behoefte om af te dalen naar het diepere wezen van de volksziel. Hier vinden ze hun legitimatie als spreekbuis van een volk, hier vinden ze hun authenticiteit als kunstenaar. Niet zelden is deze identiteitsstichtende oefening gekeerd tegen een culturele overmacht. Bartók en Janacek zijn mooie voorbeelden hiervan. Het uitvlooien van de locale volksmuziek waarmee beiden zich intensief hebben bezig gehouden is te zien als een tegenbeweging tegen het culturele overwicht van de Habsburgers. Bartok was als jongeman zeer actief in deze tegenbeweging, zegt Eötvös. Het demonstreert hoe sterk identiteit is voor een kunstenaar. Dit is dus wat we zullen verliezen als de natte droom van de founding fathers van de Europese Unie, mensen als Richard Coudenhove Kalergi, uiteindelijk hun zin zullen krijgen. Die pleitte voor een Euro-Afro-Aziatisch mengras waarin de nationale identiteiten zouden worden opgeheven. Is er binnen de Europese utopie dan nog plaats voor een Janacek en een Bartók? Maakt niemand zich zorgen over de kosmopolitische eenheidsworst die deze culturele verschraling zal teweeg brengen?

Geen opmerkingen: